The Skeireins Translation
by H[erman] G[ijsbert]
van der Waals (see bibliography for details)
Ia:
- die, welke verstandig is, of God zoekt.
Allen wendden zich af, werden gezamenlijk onbruikbaar
en waren reeds tot het oordeel des doods vervallen. Daarom kwam aller gemeenschappelijke
redder allen van zonden reinigen, niet evengelijk, noch soortgelijk aan
onze gerechtigheid; maar zelf de gerechtigheid wezende, opdat hij, zich
offerende als een offer voor
ons aan God,
de verlossing der menschheid zou bewerken. Johannes dan het plan (voor)ziende,
dat uitgevoerd
Ib:
zou worden door den Heer, sprak met waarheid: zie,
deze is het lam Gods, dat de zonde der menschheid zal wegnemen.
Hij vermocht, wel is waar, ook zonder menschelijk lichaam, alleen door
de goddelijke kracht allen uit de macht des duivels verlossen; maar hij
wist, dat door zulk een machtsbetoon nooddwang uitgeoefend zou worden en
dat niet langer het plan der gerechtigheid behouden bleef; maar dat hij
met geweld de redding der menschen zou bewerken.
Daar nu ook de duivel van den beginne den mensch
niet had gedwongen maar verleid
Ic:
en door leugen verlokt om het gebod te overtreden, zoo zou het ongepast
geweest zijn, dat de Heer komende met goddelijke macht en heerschappij
hem verloste en met geweld tot de vroomheid terugbracht; zou hij dan ook
niet den schijn op zich laden door de beperking der gerechtigheid
het plan te overschrijden, dat reeds vooraf van den beginne was vastgesteld?
Het paste dus meer, dat zij, die uit eigen wil
den duivel gehoorzaamd hadden om Gods gebod te overtreden, weder uit eigen
wil zouden instemmen met de leer des Heilands
Id:
en de boosheid zouden verachten van hem, die hen te voren had verleid;
en dat de kennis der waarheid tot vernieuwing des wandels in God zou gegrondvest
worden. Daarom nam hij dan ook een menscheljk lichaam aan, opdat hij ons
een leermeester zou worden der gerechtigheid, die tot God. is; want zoo
moest hij, om zijn wijsheid gelijk te blijven, de menschen weder noodigen
met woorden en werken en een verkondiger worden van het evangelie van den
wandel (in God). Doch wijl nu de beperking der wet niet alleen tot bekeering
...
IIa:
- zijn geloof wordend, is reeds stoutmoedig voor hem in den tijd namelijk
van het lijden, na het lijden zijn lichaam openlijk met Jozef begravende,
toonde hij duidelijk, dat hij zich niet afwendde om de bedreiging der overheidspersonen.
Daarom, nog toen hij begon, wees de Heiland den weg aan, die naar boven
leidt naar het koninkrijk (Gods) zeggende: amen,
amen zeg ik U, tenzij iemand wedergeboren worde van boven, kan hij Gods
koninkrijk niet zien.
IIb:
Van
boven dan noemde hij de heilige en hemelsche
wedergeboorte, (die men verkrijgt) door den doop te ondergaan. Dit dan
begreep Nicodemus niet, (en) om hetgeen, dat hij toen eerst van den leeraar
hoorde, daárom sprak hij, hoe kan een
mensch, oud wezende, geboren worden ? kan hij soms in den buik van zijn
moeder weder ingaan en weer geboren worden ?
Nog onervaren zijnde en de gewoonte (van Jezus
om niet eigenlijk te spreken) niet kennende en de vleeselijke geboorte
uit den buik bedoelende, verviel hij in twijfel, daarom sprak hij:
IIc:
hoe
kan een mensch oud wezende geboren worden? kan hij wellicht in den buik
zijner moeder weder ingaan en weer geboren worden?
Doch de Heiland zijne toekomstige opinie ziende, en dat hij in het geloof
zou gedijen, verklaarde (het) hem, als aan een, die nog onkundig was, zeggende:
voorwaar,
voorwaar, zeg ik U, tenzij iemand wedergeboren worde uit water en geest,
kan hij niet ingaan in het koninkrijk Gods.
Want het was een noodzakelijkheid en overeenkomstig de natuur als plan
IId:
van den doop water en geest aan te nemen, daar de mensch namelijk uit verschillende
elementen gevormd is, uit een ziel en een lichaam, en het een ervan zichtbaar
is, en het andere geestelijk, daarom noemde hij, dienovereenkomstig, terecht
ook twee dingen, passend voor beide (elementen) als het plan des doops
en wel het zichtbare water en den abstracten geest, opdat namelijk dat
te zien ...
IIIa:
- vele (wateren) waren daar; en daar kwamen
zij en werden gedoopt; nog was Johannes niet in den kerker geworpen.
Dat dan zeggende toonde de evangelist, dat de beschikking aangaande hem
nabij het einde was door Herodes' aanslag.
Maar daarvóór, toen beiden doopten
en elk van de twee zijnen doop aanbeval, kwamen sommigen onderling in strijd,
niet wetende wie van beiden grooter zou zijn. Daarop
dan ontstond er geschil
IIIb:
(tusschen
eenigen) uit de jongeren van Johannes en de Joden omtrent de reiniging,
wijl èn reeds de gewoonte der reinigingen des vleesches veranderd
was èn de reinheid naar God, geboden was, opdat zij niet meer zich
beijveren zouden gebruik te maken van de Joodsche besprenkelingen en dagelijksche
wasschingen, maar naar Johannes zouden hooren, den voorlooper van het evangelie.
De Heer beval dan ook den geestelijken doop aan; dus werd er met recht
een strijdvraag over de reiniging opgeworpen; want de wet op der onopzettelijken
zonden
IIIc:
schreef voor de asch van een rood kalf, verbrand buiten het kamp;
daarna dan wierpen zij deze in rein water en besprenkelden met hysop en
roode wol, zooals het betaamde, degenen, die voornemens waren (hun zonden)
te vergeten.
En Johannes predikte den doop des berouws en
beloofde vergeving der zouden dengenen, die zich oprechtelijk bekeerden;
doch `s Heeren doop schonk behalve de vergeving der zonden èn de
verleening des heiligen geestes èn dat zij zonen des koninkrijks
zouden worden.
IIId:
Zoodat de doop van Johannes als het ware tusschen beide in lag: hij overtrof,
wel is waar, de reinheid der wet, maar was veel minder dan de doop van
`t evangelie, derhalve leert hij ons duidelijk, zeggende: want
ik doop U in water, maar die na mij komt, is sterker dan ik, ik ben niet
waard, dat ik neerknielende den lederen riem van zijn schoen outbinde,
deze zal U doopen in den heiligen geest. Volgens
het vastgestelde nu ...
IVa:
- Deze mijne vreugde werd dus vervuld; gene
zal wassen en ik minder worden. Daarom, toen
zijne jongeren, die over de reinheid met de Joden getwist hadden, tot hem
zeiden: Rabbi, hij die met U was over de Jordaan,
wien gij een getuigenis gegeven hebt, zie, deze doopt en allen gaan tot
hem, leerde hij hen, die nog onkundig waren
omtrent den Heiland, zeggende: gene zal wassen
en ik verminderen. Nu was het beslotene over
hem
IVb:
voor korten tijd dienstig en voorbereidende liet het de zielen der gedoopten
vrij voor de verkondiging des evangelies; maar de leer des Heeren begon
van uit Judea en breidde zich over de geheele aarde uit, breidde zich uit
over elke plaats tot den huidigen dag, en zal aangroeiende, alle menschen
tot Gods kennis trekken en dus ook duidelijk blijven.
De grootte van `s Heeren heerljkheid maakte hij
bekend, zeggende: die van boven komt is boven
allen; niet zonder grond maakte hij bekend,
dat hij boven allen was; maar ook toonde hij
IVc:
het zoo groote vermogen van zijn macht aan, noemende hem hemelsch en van
boven gekomen; maar zich zelf aardsch en uit de aarde sprekende, wijl hij
van nature een mensch was, en al was hij heilig, al was hij profeet en
der gerechtigheid getuigenis gevende, toch was hij uit de aarde en zei,
wat men met woorden zeggen kan; maar de
uit den hemel gekomene, hoewel hij in een
lichaam scheen te zijn, is toch over allen
en wat hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt hij en zijne getuigenis
neemt niemand aan. En ofschoon
IVd:
hij uit den hemel op aarde kwam om hetgeen over de menschen besloten was,
toch was hij daardoor volstrekt niet aardsch of aardsche taal sprekende,
maar hij ontsloot de hemelsche geheimen, welke hij gezien en gehoord had
bij den vader. Dat alles nu werd door Johannes getoond,
niet alleen, opdat hij `s Heeren grootheid bekend zou maken, maar om den
goddeloozen strijd van Sabellius en van Marcellus af te keuren en te weerleggen,
die het waagden den vader en den zoon één te noemen. En een
ander (is) de heilige (geest) ...
Va:
- mogen tot den vader der eer, wacht hij bij al, wat hij doet op een gebod
(van den vader) Dat hij namelijk den een den liefhebbende en den ander
den beminde, den een den aanwijzende en den ander den nabootser van de
werken van gene, noemt, dat dan duidt hij aan, daar hij de dwaalleer der
nakomelingen kent, opdat zij daardoor zouden leeren de twee persoonlijkheden
van vader en zoon te erkennen en niet onderling te twisten. En tot dat
doel een duidelijk woord geruikende
Vb:
zeide hij: want gelijk de vader de dooden
opwekt en doet leven, zoo ook doet de zoon leven, die hij wil,
opdat hij, met eigen wil en met eigen macht dengene nadoende, die vroeger
reeds dooden levend maakte, zelf dooden levend te maken belovende, de twistzucht
der ongeloovigen afkeurend zou bestraffen. Ook
oordeelt de vader niemand, maar alle oordeel gaf hij den zoon.
En indien hij nu, volgens de bewering van Sabelius een en dezelfde ware
door verschillende namen aangeduid, hoe zou dan dezelfde kunnen oordeelen
en niet oordeelen ?
Vc:
Want niet alleen wijst de verandering (het anders zijn) der namen op twee
verschillende personen, maar veel meer (wijst) de vermelding van het werk
(er op,) dat nl. de een niemand oordeelt en den zoon de macht over het
oordeel overgeeft; en hij neemt de eer van den vader aan en spreekt overeenkomstig
`s vaders wil alle oordeel, opdat allen den
zoon eeren, zooals zij den vader eeren. Wij
zullen nu allen bij een zoodanige en zoo duidelijke verklaring den ongeboren
God,
Vd:
den geborenen tegenover stellen en den eeniggeborene, den zoon van God,
als God erkennen; opdat wij dan, geloovende, aan elk van de twee eer geven
naar hunne waarde, want het gezegde: opdat
allen den zoon eeren, zooals zij den vader eeren,
leert ons niet een evengeljke maar een soortgelijke eer te geven. En de
Heiland zelf voor de discipelen biddende tot den vader, sprak;
opdat gij hen liefhebt, zooals gij mij liefhebt,
duidt daardoor niet een geheel gelijke maar een soortgelijke liefde aan.
Op dezelfde wijze ...
VIa:
- vervuld wordende, werd noodzakelijkerwijze de prediking van deze minder
bekend, zooals hij zelf zegt: gene zal wassen
en ik minder worden; weshalve zij nu Johannes
schenen aan te hooren, om voor korten tijd te gelooven; doch na niet veel
(tijds) al, wat hem betrof aan de vergetelheid prijsgaven; daarom herinnert
hij hen terecht (er aan) zeggende:
gene was een brandende en lichten de kaars en
gij wildet korten tijd U verheugen in zijn licht.
Doch ik heb een getuigenis grooter dan die
VIb:
van
Johannes: want de werken, welke de vader mij gaf, opdat ik ze doe, deze
werken, die ik doe, getuigen voor mij, dat de vader mij gezonden heeft.
Daar
deze met menschelijke woorden getuigde, kon hij den onwetenden het geweten
doen twijfelen, hoewel hij waar was; maar de getuigenis des vaders door
mijne werken, kan U de onweerlegbare kennis geven, die verre (staat) boven
de bewering van de(n) mensch(eljkheid) van Johannes. Want ieder woord
kan in het binnenste der menschen tot iets anders worden, doch de heilige
werken,
VIc:
die onweerlegbaar zijn, openbaren de glorie van den werker, daar zij duidelijk
aantoonen, dat hij door den vader gezonden was uit den hemel. Daarom zegt
hij: en de vader, die mij zond, die getuigt
voor mij. Want de getuigenis des vaders hem
aangaande geschiedde op verschillende wijzen en tijden, nu eens door der
profeten woorden, dan eens door een stem uit den hemel, dan weder door
teekenen, doch wijl, dat alles zoo geschiedende, het hart der ongeloovigen
harder werd,
VId:
daarom voegde hij er met recht bij zeggende: zijne
stem hebt gij nooit gehoord, noch zijn gezicht aanschouwd en zijn woord
verwijlt niet onder Til; want in dengeen, dien hij gezonden heeft, gelooft
gij niet; want onder de gehoorzamen zal hij
niet veracht worden. Doch sommigen hebben ook zijn stem gehoord, zijn gezicht
gezien; hij zeide dan ook: gelukkig (zijn)
de reinen van harte. Want zij zullen God zien.
En vandaar reeds als een pand door ...
VIIa:
.... van een, die de macht des Heeren kende en bedacht, wat hij vermag.
Niet Petrus alleen, maar ook Andreas, die zeide: éen
knaap is hier, welke vijf gerstebrooden heeft en twee visschen,
werd evenals Filippus bestraft, omdat hij (aan) niets groots dacht en zich
de waarde van den leeraar niet bewust was, waardoor hij antwoordde, zeggende:
maar
wat is dat voor zoovelen? Doch de Heer zich
regelende naar hunne kinderlijkheid,
VIIb:
sprak: laat deze menschen aanliggen. En zij,
daar er veel gras op die plaats was, deden de menigte aanliggen,
vijf duizend mannen behalve de vrouwen en kinderen. Zoo lagen zij aan als
aan een groot avondmaal, terwijl er niets anders was dan de vijf brooden
en de twee visschen, welke hij nam en dankende zegende en zoo verzadigde
hij hen met veel goed voedsel; niet alleen gaf hij hun genoeg voor de behoefte;
VIIc:
maar veel meer; nadat de menigte gegeten had
werd bevonden, dat er van deze brooden 12 volle korven overbleven. Desgeljks
dan ook van de visschen, zooveel als zij wilden.
Dus niet aan de brooden alleen toonde hij de grootte zijner macht, maar
ook aan de visschen; want zooveel als hij (er) bereidde (alzoo voor ieder
zooveel, als hij er van nemen wilde) híj deed ze ontstáan;
en hij maakte dat er volstrekt geen gebrek voor die menigte kwam. Maar
VIId:
nog veel meer voldeed hij daardoor de discipelen en herinnerde hij de anderen
eraan te bemerken, dat hij dezelfde was, die in de woestijn 40 jaar hunne
vaderen gevoed had. En toen, nadat zij verzadigd
waren, sprak hij tot zijne jongeren: leest de overgeblevene stukken samen,
opdat fiets verloren ga. En zij dan verzamelden ze en vulden 12 manden
brokken, van die vijf gerstebrooden en die twee vissehen, hetgeen overbleef,
nadat men ...
VIIIa:
(n)iemand
legde de handen aan hem, daar zijne heilige
macht op onzichtbare wijze hunne boosheid tegenhield en niet veroorloofde
hem voor den, tijd te vangen. De dienaars
dan gingen naar de hoogepriesters en Farizeeën. En toen spraken dezen
tot hen: waarom hebt gij hem niet meegebracht? Dan antwoordden de dienaars
zeggende: nooit sprak een mensch, als deze mensch.
Dit
VIIIb:
antwoord strekte tot weerlegging en (nog) veelmeer tot veroordeeling van
het ongeloof van genen. Want dengenen, die hen bestraften, omdat zij hem
niet meegenomen hadden, antwoordden zij, zonder vrees voor de boosheid
van die hen berispten, maar veeleer vol bewondering erkenden zij, dat klaarblijkelijk
de leer des fleeren in alles hooger stond dan de geheele menschenwereld.
Doch genen door hunne goddeloosheid de stoutmoedigheid van dezen niet duldende,
antwoordden hun met toom zeggende: zijt
ook gij misschien
VIIIc:
verleid?
Ziet of een der oversten of der Farizeeën in hem geloofd heeft? Maar
de groote menigte, die de wet niet kent, is vervloekt.
Dit dan zeiden zij met de bitterheid des toorns, waarin zij leugenachtig
bevonden worden dat namelijk geen overste of Farizeeër in hem geloofde,
daar Nicodemus bij Gods besluit tot hem ging in den nacht en met stoutmoedigheid
voor de waarheid streed en tot hen zeide: oordeelt
soms onze wet een mensch ...?
VIIId:
Toen genen zeiden, dat niet
een
der oversten of Farizeeén geloofde,
bevroedden zij niet, dat deze, die wel degelijk een Farizeeër was
en een raadsheer der Joden en een der oversten, uitgezonderd uit de vervloekten,
in den Heer geloofde, en hem voorsprak ter bestraffing van hunne boosheid.
Doch zij de bestraffing niet duldende, antwoordden, zeggende: Zijt
gij wellicht ook uit Galilea? Onderzoek en zie dat ...
back